Uit Moordzaken.com
Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/901247-04
's-Gravenhage, 16 december 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], adres: [adres], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 december 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Bos, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Kamps heeft gevorderd dat verdachte terzake moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij A] te [woonplaats] tot een bedrag van € 2.534,15 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.534,15, subsidiair 50 dagen hechtenis ten behoeve[benadeelde partij A] voornoemd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B] te [woonplaats] tot een bedrag van € 2.600,=. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.600,=, subsidiair 52 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij B] voornoemd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd- na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
De rechtbank acht – in weerwil van de terzake gevoerde verweren - dat verdachte het slachtoffer[slachtoffer]chtoffer] met voorbedachten rade heeft omgebracht en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en [slachtoffer] onderhielden een zeer intensieve relatie, met weinig contacten met anderen. Nadat [slachtoffer], enkele maanden voor de fatale gebeurtenis, een kamer had gehuurd in Honselersdijk, waar verdachte ook vaak verbleef en sliep, is deze relatie nog intensiever geworden. In die periode had [slachtoffer] nauwelijks nog contact met zijn familie. Verdachte heeft verklaard dat dit een gezamenlijke keuze was van [slachtoffer] en hem. Uit verklaringen van derden, onder andere de werkgever van het slachtoffer, [werkgever van het slachtoffer], en de vader van het slachtoffer, [vader van het slachtoffer], leidt de rechtbank echter af dat verdachte [slachtoffer] nauwelijks enige ruimte gaf; op het werk werd [slachtoffer] vaak opgebeld door verdachte of kwam deze hem, soms meerdere malen per dag, opzoeken. De vader heeft onder andere verklaard: "[verdachte] was een beetje overheersend. Als [slachtoffer] bij ons was, stond hij in de straat te wachten." Anderen hebben verklaard dat er tussen verdachte en [slachtoffer] een sfeer heerste van bedreiging, intimidatie en angst. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaringen van onder meer [getuige A], [getuige B], [getuige C], [getuige D] en [getuige E]. Hierin vindt de rechtbank bevestiging voor de voormelde indruk dat verdachte probeerde het leven van [slachtoffer] zoveel mogelijk te beheersen. De verklaringen van anderen, die niets hebben gemerkt van bedreiging, intimidatie of mishandeling, doen daaraan onvoldoende af. Kennelijk ontstond een situatie die voor [slachtoffer] in toenemende mate als onacceptabel werd beschouwd, maar waarvan hij niet wist hoe hij deze kon beëindigen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] kans gezien op maandag 29 november 2004, vroeg in de ochtend, zijn kamer te verlaten en naar zijn moeder te gaan, aangezien verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] naar zijn werk ging. Zijn moeder [moeder van het slachtoffer] heeft hier over verklaard dat [slachtoffer] 's ochtends om 8.00 uur naar haar huis was gekomen en zei dat hij gevlucht was en vroeg of hij thuis mocht wonen omdat hij bang was voor [verdachte]. [slachtoffer] zei dat hij niet lang meer zou leven en dat hij ver weg wilde. Hij ging ook met haar mee naar haar werk omdat hij niet alleen thuis durfde te blijven. Verdachte heeft de verklaringen van de moeder weersproken en betoogd dat deze niet betrouwbaar zijn omdat de moeder zelf een slechte relatie had met [slachtoffer]. De verklaringen van de moeder vinden echter op vele punten bevestiging in verklaringen van anderen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring bij de rechter-commissaris van verbalisant Roozenburg, alsook de na te noemen verklaring[getuige F]]. Ook uit die verklaringen blijkt dat [slachtoffer] op aandringen van zijn moeder 's middags naar het politiebureau in Naaldwijk is gegaan. [slachtoffer] had haar verteld dat hij niet naar de politie durfde, omdat [verdachte] dan na verhoor weer weg zou gaan bij de politie en dat hij daarna niet zou overleven. [slachtoffer] en zijn moeder hebben die middag bij de politie, ten overstaan van hoofdagent Roozenburg, melding gedaan van bedreigingen, intimidatie en mishandeling van [verdachte] jegens [slachtoffer]. [slachtoffer] durfde geen aangifte te doen, zeker niet zolang hij geen woonruimte buiten het Westland had gevonden. Hoofdagent Roozenburg heeft op 22 juni 2005 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij 2,5 à 3 uur met [slachtoffer] en zijn moeder heeft gesproken en dat zij het vermoeden had dat [slachtoffer] behoorlijk onder druk werd gezet en zich niet vrijuit kon bewegen. Het liefste had zij gehad dat [slachtoffer] aangifte zou doen zodat zij iets voor hem kon betekenen, doch [slachtoffer] wilde dat niet. Naar aanleiding van deze melding is er de volgende dag, 30 november 2004, telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer] en zijn moeder door [getuige F], werkzaam bij Bureau Slachtofferhulp. [getuige F] heeft over de inhoud van dit telefoongesprek verklaard dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij door [verdachte] werd bedreigd en dat hij van [verdachte] af wilde. [slachtoffer] vertelde dat hij sinds medio 2003 regelmatig door [verdachte] werd geïntimideerd en geslagen en geschopt. [slachtoffer] vertelde ook dat hij [verdachte] niet bij zich vandaan kon houden en dat overal waar hij ging [verdachte] ook was. Voorts vertelde hij dat [verdachte] tegen hem had gezegd: "Je weet wat er met Van Gogh gebeurd is, dat kan met jou ook gebeuren", of woorden van gelijke strekking, aldus de getuige [getuige F].
Verdachte had ook volgens zijn eigen verklaring sinds de vroege ochtend van 29 november 2004 geen contact meer gehad met [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] daarna vele malen gebeld op zijn mobiele telefoon en vele sms-jes verstuurd, maar [slachtoffer] heeft hier niet op gereageerd. Uit de inhoud van die sms-jes valt op te maken dat verdachte zich er die dag al zeer wel van bewust was dat [slachtoffer] mogelijk een definitief einde aan hun relatie wilde maken. Bovendien heeft verdachte gezien dat de moeder en zus van [slachtoffer] op 29 november 2004 spullen uit zijn kamer aan de Dijkstraat haalden. Op dinsdagmiddag 30 november 2004 heeft verdachte een 35 cm lang mes meegenomen uit de ouderlijke woning, heeft dit in zijn mouw gestoken en is daarna naar de kamer van [slachtoffer] aan de Dijkstraat in Honselersdijk gegaan. De verklaring van verdachte dat hij dit mes uitsluitend heeft meegenomen uit angst voor een confrontatie met [G], met wie verdachte een conflict had, overtuigt niet. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte een mes van deze afmeting, dat hem bij iedere beweging gehinderd moet hebben, mee zou nemen enkel met het oog op een eventuele ontmoeting met [G], nu alles er op wijst dat verdachte volledig in beslag genomen werd door de relatieproblemen met [slachtoffer].
In Honselersdijk trof verdachte [slachtoffer] en zijn moeder. Ondanks weerstand van de moeder is [slachtoffer] met verdachte teruggefietst naar Naaldwijk, waar zij in de woning van verdachte het identiteitsbewijs van [slachtoffer] hebben opgehaald. Opmerkelijk in dit verband is dat verdachte dit identiteitsbewijs vervolgens niet aan [slachtoffer] heeft afgegeven. Het is aangetroffen in verdachtes portemonnee. Vervolgens zijn zij beiden weer weggefietst en zijn terecht gekomen op een basketbalveldje in Naaldwijk. Daar zou [slachtoffer] volgens verdachte hebben verteld dat hij weg wilde en dat hij een kamer in België zou gaan zoeken. Daarop heeft verdachte naar zijn zeggen het mes getrokken en daarmee lopen zwaaien in de richting van [slachtoffer]. Verdachte verklaart dat hij niet weet of hij hem heeft geraakt. Ook deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op het sectierapport waaruit blijkt dat "er links voor aan de borst een steekkanaal aanwezig (was) van linksvoor en boven iets naar het midden en voetwaarts. Het steekkanaal was, gemeten aan het gestrekte lichaam, circa 12 cm lang." Voorts vermeldt het sectierapport omtrent de bij dit steekkanaal behorende wond: “aan de bovenzijde stomp en aan de onderzijde scherp puntig van vorm.” Om een steekwond van de genoemde lengte te kunnen veroorzaken moet naar het oordeel van de rechtbank met aanzienlijke kracht zijn gestoken. Uit de beschrijving van de steekwond in het sectierapport volgt voorts dat het mes bovenhands (van boven naar beneden) in het lichaam moet zijn gebracht. Dit verdraagt zich niet met de verklaring van verdachte dat hij met het mes heeft lopen zwaaien en dat hij niet weet of hij zijn vriend daarmee verwond heeft.
Samengevat komt de rechtbank – alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien – tot de volgende conclusie. [slachtoffer] heeft kort voor zijn dood tegenover meerdere mensen verklaard dat hij bang was voor [verdachte] en dat hij vreesde het verbreken van de relatie en het doen van aangifte tegen hem met het leven te moeten bekopen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het doden van [slachtoffer] door [verdachte] kort voor het gebeurde een gespreksonderwerp was tussen verdachte en [slachtoffer] en dat verdachte derhalve met deze gedachte moet hebben gespeeld. Voorts heeft hij gezorgd dat hij op een gegeven moment met [slachtoffer] alleen was. Dit alles, in combinatie met het juist die middag meenemen van een zeer groot mes, niet zijnde een mes dat verdachte gewoonlijk bij zich had, en het in de borststreek bovenhands toebrengen van een zeer diepe steekwond brengt de rechtbank tot de overtuiging dat verdachte [slachtoffer] in ieder geval niet in een opwelling en met opzet heeft omgebracht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals hierboven is overwogen gaat de rechtbank er van uit dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft omgebracht. Verdachte heeft doelbewust de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht terwijl hij een groot en scherp mes bij zich droeg en heeft met dat mes, toen het gesprek een voor hem onacceptabele wending nam, doelbewust en met kracht gestoken in de hartstreek. [slachtoffer] is tengevolge van deze steekwond overleden op de zeer jonge leeftijd van 17 jaar. Het overlijden van [slachtoffer] is onomkeerbaar. Zijn dood heeft intens en onherstelbaar leed teweeggebracht bij zijn familie. De steekpartij heeft plaatsgevonden op een in een woonwijk gelegen basketbalveldje, waardoor veel omwonenden met deze dramatische gebeurtenis zijn geconfronteerd, hetgeen voor hen zonder meer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Daarnaast heeft het door de verdachte gepleegde feit in de samenleving een grote mate van verontwaardiging, ontzetting en onbegrip teweeggebracht. Dit alles rechtvaardigt een vrijheidsbenemende straf van zeer aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 december 2004.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de pro justitia rapportages van H.E.M. van Beek, psychiater en W.J.L. Lander, psycholoog, respectievelijk d.d. 22 februari 2005 en d.d. 15 februari 2005.
De rechtbank houdt voorts rekening met het rapport van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, d.d. 9 november 2005 opgemaakt en ondertekend door I. Schilperoord, psycholoog, R.K.J. Ronhaar, psychiater, en G. Ruitinga, arts-assistent psychiatrie. De deskundigen beschrijven – kort weergegeven - dat er bij verdachte (nog) niet van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken, doch wel van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte is in emotioneel opzicht nog onvoldoende uitgerijpt en er is bij hem weinig gevoelsdifferentiatie. Verdachte heeft daarbij de neiging zijn eigen verantwoordelijkheid af te schuiven; zijn gewetensfuncties zijn beperkt. Er zijn aanwijzingen voor antisociale trekken in zijn persoonlijkheid en er is sprake van een narcistische dynamiek. De agressieregulatie van verdachte is echter niet zodanig gestoord dat hieruit de vergaande agressie bij het telastgelegde kan worden verklaard. De deskundigen concluderen dat verdachte ten tijde van het door hem telastgelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat dit feit hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De afdeling reclassering van de Stichting Welzijn- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils, arrondissement ’s-Gravenhage, conformeert zich in haar rapport van 29 november 2005 aan het advies van het Pieter Baancentrum.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank enerzijds de ernst van het feit in aanmerking genomen. Anderzijds heeft zij rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid en de jeugdige leeftijd van verdachte. Voorst acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte – hoewel ervan moet worden uitgegaan dat hij ten tijde van het delict de dood van [slachtoffer] heeft gewild – inmiddels tot bezinning is gekomen en spijt heeft van zijn daad. Hij moet verder leven in het besef dat hij zijn beste vriend van het leven heeft beroofd.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde part[benadeelde partij A], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.534,15, waarvan € 230,-- voor reis- en telefoonkosten, € 100,-- voor de beschadigde kleding van [slachtoffer], € 1.071,-- voor kosten van rechtsbijstand en het overige voor nog niet vergoede kosten van de crematie en daarmee samenhangende kosten.
De vordering is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd.
De vordering is ten aanzien van de reis- en telefoonkosten, kleding en kosten van rechtsbijstand weersproken. De rechtbank overweegt ter zake dat een tegemoetkoming van € 180,-- in de reis- en telefoonkosten haar niet onredelijk voorkomt. Voorts kunnen kosten van rechtsbijstand in een geval als het onderhavige niet als overbodig worden aangemerkt. Wel zal de rechtbank deze kosten, gelet op de omvang en de eenvoud van de vordering, matigen tot een bedrag van € 450,--. Voor het overige komt de vordering als niet weersproken voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen tot een bedrag van € 1.813,15 ( te weten: de posten 1 t/m 8 en 12 op het voegingsformulier).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding voor het overige, aangezien dat deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. [benadeelde partij B], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.600,=. Hij heeft ter terechtzitting de vordering op het voegingsformulier tot dat bedrag verminderd.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens na te noemen personen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van respectievelijk - een bedrag groot € 1.813,15 ten behoeve[benadeelde partij A] te [woonplaats], subsidiair 36 dagen hechtenis; - een bedrag groot € 2.600,= ten behoeve van [benadeelde partij B] te [woonplaats], subsidiair 52 dagen hechtenis.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 4 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: - 24c, 36b, 36c, 36f, 289 van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 30 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld op : 3 december 2004
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte aldus:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[benadeelde partij A], wonende te [woonplaats], een bedrag van
- € 1.813,15, - [benadeelde partij B], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 2.600,=,
bepaalt dat de benadeelde pa[benadeelde partij A] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze het niet toegewezen deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.813,15 ten behoeve[benadeelde partij A] voornoemd en een bedrag groot € 2.600,= ten behoeve van [benadeelde partij B] voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 36 respectievelijk 52 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 4 te weten: een mes, kleur zilver, Rosenbaum keuken.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Verkleij, voorzitter,
De Jong en Schaaf, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. d’ Arnaud Gerkens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2005.